zaterdag 10 januari 2015

Heilige verontwaardiging

Heilige verontwaardiging Erik Hoogcarspel 1. Wat is belediging? Waarom worden we of voelen we ons beledigd? Wat is deze vreemde emotie van gekwetst te zijn? Het is lang geleden dat ik ben uitgescholden, maar ik herinner me dat ik er niet erg opgewonden van raakte. Een scheldwoord is een afkeurende betiteling en het verwijzen naar je persoon of je optreden. 'Sukkel, kun je niet uitkijken!' verwijst naar je optreden, iets dat je wel of niet doet. 'Fascist!' gaat over je persoon. Het is natuurlijk van groot belang dat het afkeurenswaardige voor beide partijen vast staat. Als ik een fervent aanhanger zou zijn van een of andere vorm van fascisme, zou het scheldwoord waarschijnlijk niet als zodanig worden ervaren. Ik zou er integendeel trots op zijn. Bovendien moet het scheldwoord of de belediging wel serieus genomen worden om enig effect te kunnen sorteren. Uitgescholden worden door een voorbijganger waar ik toevallig tegenop bots, zal me weinig doen. Zoiets kun je verwachten, maar als een vriend of collega me uitmaakt voor iets minder leuks, zal ik me daar wellicht gekwetst door voelen. Als ik me beledigd voel, dan erken ik daarmee dus dat ik met de belediger een zekere moraal, een zeker stelsel van normen en waarden deel en dat ik de belediger bovendien tot op zekere hoogte waardeer. Wat maakt nu dat ik me er wat van aantrek als iemand iets minder leuks over me zegt? Jean-Paul Sartre heeft uitgebreid geschreven over intermenselijke relaties. Volgens hem is elke relatie met een medemens gebaseerd op schaamte. De ander beoordeelt me en ik voel dat ik heb te zijn wat ik in zijn ogen ben. Ik kan niet zijn wat ik in mijn eigen ogen ben. Het is frustrerend voor iemand met een duidelijk Marokkaans uiterlijk te merken dat vrouwen in de metro hun handtasjes vast tegen zich aandrukken zodra hij in de buurt komt. Het vervelende van de blik van de ander is dat je er soms weinig aan kunt doen, je bent machteloos en overgeleverd aan de willekeur van zijn gedachten die hun eigen gang gaan. Je kunt natuurlijk tegen jezelf zeggen dat die anderen toch vreemden zijn, dat je niets te maken hebt met hun oordeel, maar dat lukt niet altijd even goed. Het meest effectieve is om de ander met de vernederende blik tot vijand te bestempelen, zodat het vernederende oordeel van hen iets normaals wordt, dat zelfs iets is om trots op te zijn. Dit leidt tot strijd. Als de vernedering door de vijand omgezet wordt tot een compliment, zal ik me gesterkt voelen als deze oordelen steeds uitgesprokener en scherper worden. Ik zal ertoe verleid worden om deze oordelen meer uit te lokken. Ik krijg een doel in mijn leven en de ander moedigt mij aan met zijn veroordelingen om dit doel steeds energieker te gaan nastreven. 2. Het heilige In mijn jeugd kende ik jongens die erg agressief werden als je iets over hun moeder zei. Je kon heel ver gaan met hen zelf uit te schelden, maar als je hun moeder uitschold, moest je je voorbereiden op een handgemeen. Om een of andere reden was hun moeder hen heilig, zij was onaantastbaar, ook voor anderen. Ze waren zelf ook trots op dit principe, het gaf hen een zekere eigenwaarde. Wat is er nu zo erg aan dat iemand je moeder voor iets lelijks uitmaakt, terwijl je weet dat hij haar niet eens kent? Waarom een stukje taal afbakenen als gebied dat voor iedereen taboe is? Waarom zouden andere niet mogen zeggen wat je zelf ook wel eens hebt gedacht, of zelfs misschien wel eens gezegd? Het heilige is per definitie iets dat niet veranderd mag worden en daar zit een probleem, want alles verandert voortdurend. Het heilige is een uitdrukking van het absolute en daardoor daarmee besmet. Dat is alweer een probleem, want het is alleen in de ogen van sommigen een uitdrukking van het absolute, voor anderen is het gewoon een naam, een handeling, een plek of een beeld, dus een alledaags zijnde waar je mee kunt doen wat je wilt. Het absolute laat zich niet vertegenwoordigen door het relatieve. Dit is het ergste aan de belediging: de ander relativeert wat je zelf als absoluut wenst te zien. Het is bijna onmogelijk om aan die relativering te ontsnappen, want je hebt hem al meegedacht voordat je er erg in hebt. Een cartoon over een heilige persoon, die in een werelds gebeuren wordt afgebeeld, bijvoorbeeld Jezus die in zijn neus pulkt, dringt direct je gedachten binnen en je kunt je maar moeilijk van dat beeld losmaken. Het is als een melodie die telkens in je gedachten terug komt. Dit maakt dat je kwaad wordt op jezelf, waarom denk je zoiets? Waarom kun je daar niet mee ophouden? Door je eigen gedachten wordt datgene wat de enige veiligheid van het bestaan bood, de enige uitweg uit het onzekere veranderlijke en relatieve bestaan, deel van het alledaagse leven. De zekerheid die het heilige bood, blijkt niets anders dan een gedachte en net zo vluchtig als alle andere gedachten. Het anker is losgeslagen en je bent voor schipbreuk, te verdrinken in de maalstroom van de maatschappij, weerloos voor het oordeel van anderen. Als de gedachten niet in bedwang kunnen worden gehouden, is er maar één uitweg: actie! Datgene wat je laat denken wat je niet wilt denken, moet verdwijnen. De ander moet zijn mond houden, de cartoon moet worden vernietigd. Het mag niet zo zijn dat je er ooit nog door wie dan ook aan wordt herinnerd. 3. Het heilige is fundamenteel Wat heilig is, is fundamenteel, als het heilige nodig is, is er een fundament nodig. Wat nodig is, is er niet vanzelfsprekend. Het is mogelijk dat het er ook niet is. Het fundament van ieders leven is een manier van in de wereld zijn met een perspectief, waarin een persoonlijke ontwikkeling mogelijk is. Wat heb ik nodig voor mijn persoonlijke ontwikkeling? De anderen! Het is nu eenmaal onvermijdelijk dat ik anderen nodig heb om financieel, cultureel en sociaal kapitaal te vergaren. Geld is alleen wat waard als anderen het ook willen. Kennis is kennis van wat anderen hebben gedaan of geschreven. Waardering en status moeten mij door anderen worden toegekend. Wereldkampioen worden in een sport die je zelf hebt verzonnen, maakt je niet beroemd. Dezelfden die mij mijn meest fundamentele zekerheid heb ik ook nodig om te worden wie ik ben. Hoe moet ik daarmee om gaan? Het meest aantrekkelijk is misschien om het op een akkoordje te gooien. Als we als groep afspreken dat we ons fundament van zekerheid samen versterken, hebben we in elk geval een klimaat geschapen waarin we vooruit kunnen. Dus gaan we als gemeenschap samen naar de kerk, synagoge, of moskee, alwaar we aan elkaar laten zien hoe dierbaar ons het heilige is. Dat we er samen zijn en samen hetzelfde doen is al genoeg, we hoeven verder niets te begrijpen van wat er allemaal gebeurt. Het gaat erom dat het heilig is, absoluut en daarom onveranderlijk, het moet boven de wereld staan, het moet tijdloos zijn. 4. De plek van het heilige Michel Foucault noemde dit soort heilige plaatsen heterotopieën, het zijn plaatsen waar de leefwereld wordt buiten gehouden, waar andere normen en waarden gelden. Er zijn echter geen ondoordringbare grenzen, de grens tussen het heilige en het profane is niet heilig, want ook profaan. Daarom is er vaak strijd om de macht en corruptie. De wereld dringt het heilige binnen en het heilige wil zich laten gelden in de wereld. De heterotopie heeft de neiging om een tweede wereld te worden waar alle wereldse gebreken welig tieren. Het kan nu eenmaal niet anders, omdat mensen hun wereldse gedachten meenemen. Daarom is het heilige al van tevoren een mislukking, het is een doen alsof, een relatieve simulatie van het absolute. Net als in het sprookje van Hans Andersen is er maar één kritische blik, of moeten we zeggen onbevooroordeelde blik, nodig om duidelijk te maken dat de keizer geen kleren aan heeft, in dit geval dat de simulatie een nabootsing van iets is dat niet eens bestaat. Om die onbevooroordeelde blik te voorkomen moeten we het heilige passief ondergaan. We worden toegesproken, gehoorzamen de aanwijzingen van de beheerders en ontvangen wat ons wordt gegeven. Het heilige kan alleen maar bestaan dankzij de monoloog. 5. De waarheid? Het is een hardnekkig misverstand te denken dat het heilige iets heeft met waarheid. Op heilige plekken praat men niet over de waarheid, men zoekt deze niet, men vraagt er niet om. Niemand vraagt in een kerk of God nu wel echt bestaat of in een moskee hoe Allah de wereld heeft geschapen. We doen alsof dit allemaal zo is en of we het begrijpen. Er zijn tal van teksten en uitspraken die je niet mag tegenspreken, logisch, het zijn monologen. Evidentiegevoelens komen op heilige plekken ook voor, maar zijn het gevolg van herhaling, niet van nadenken. De vreemde mensen die proberen door na te denken iets van waarheid te vinden zijn filosofen. Als een filosoof iets vindt dat hem waar lijkt, brengt hij dat ter discussie en hij vraagt niet dat mensen het uit hun hoofd leren en eindeloos gaan herhalen. Dat doen wetenschappers trouwens ook op hun specifieke gebieden. De reden dat Friedrich Nietzsche opmerkte dat God eigenlijk dood is, was dat de wetenschap in het vinden van de waarheid de kerk heeft ontmaskerd als een plek van onmogelijke simulatie. Alle organisaties hebben immers de neiging om bij de ontmoetingen met de wereld uit te gaan van het principe dat aanval de beste verdediging is en dus te proberen de wereld zoveel mogelijk te koloniseren. Uiteindelijk kun je van het heilige immers niet leven. De onstuitbare ontkerkelijking toont aan dat Nietzsche gelijk had, ook al wist hij zelf heel goed dat zijn boodschap in 1882 veel te vroeg kwam. Het praktische gevolg is dat in veel landen de winkels op zondag gewoon open zijn en het kerkelijk huwelijk niet geldt voor de burgerlijke stand. Door de internationalisering kunnen heilige organisaties bovendien geen exclusiviteit meer opeisen, zodat hun feestdagen, verplichtingen en rituelen steeds meer verworden tot overbodige voetnoten van het openbare vertoog. 6. Relativering is heilig Het heilige moet dus absoluut blijven om zich te kunnen handhaven. Het moet monoloog blijven. Elke vraag, zoals 'Hoe kan Jezus nu ter hemel varen?' of 'Waar komen al die maagden vandaan en hoe hou je die goed?', of 'Hoe kan God nu zo'n rotwereld scheppen als hij alles weet en kan en het goede met ons voor heeft?', is al een relativering van het heilige. Het introduceert een dialoog in de preek, het bederft het absolute. Relativering is de ondergang van het heilige. De meest krachtige relativering is humor. Voor een god waar je om lacht ben je niet bang meer. Daarom is de lach de vijand van het heilige. Het is nog erger dan filosofie, want voor filosofie moet je nadenken en je kunt dat gewoon weigeren, maar de lach is niet tegen te houden. Iemand die in zijn boosheid het belachelijke van zijn optreden inziet, lacht ondanks zichzelf en verjaagt daarmee zijn boosheid. De lach is een meer krachtige bevrijding dan het heilige, want het is een absolute relativering. De lacher neemt zichzelf niet eens meer serieus. Aan de andere kant mogen we niet vergeten dat we soms wel degelijk iets serieus moeten nemen. De relativering kan niet zonder het absolute, want zonder dat valt er niets te relativeren. Door de relativering van het absolute kunnen we erover nadenken en het proberen te begrijpen, door de verabsolutering van het relatieve kunnen we ons een doel voor ogen stellen en ernaar streven. Deze wisselwerking is het veld van komieken en filosofen en het is nodig om mensen in staat te stellen een zinvol leven te leiden. Het heilige ideaal van een gelovige, die niets anders doet dan heilige teksten in gedachten en hardop te herhalen, bestaat niet uit een diep geloof, maar uit een naïeve gedachteloosheid. We hebben de vrijheid van meningsuiting nodig om verder te komen, niet om dat dit vrijheid garandeert. Uiteindelijk zijn onze gedachten vrij voorspelbaar en zijn vrije gedachten uiterst zeldzaam. Vrijheid ontstaat in de marges van de gedachtenuitwisseling, als er door wrijving van de gewoontegetrouwe gedachten een nieuw inzicht ontstaat dat niet uit het voorgaande was af te leiden. Vrijheid ontstaat in de lach, in de absurditeit, de breuk met het voorspelbare geconditioneerde. Dit is waarom we allemaal Charlie zijn.

dinsdag 23 maart 2010

The politics of rage

One of the great mysteries of our days is the rage that has entered the field of politics. Politics used to be a game with fixed rules and values, played by gentlemen and ladies. Politics was about parties who had their specific values, and their specific support. If you were a workman you voted for the socialists if you were an entrepreneur, you voted for capitalists and if you lived in a manor you were voted. The manors have been turned into hotels and the gap between workmen and entrepreneurs has become blurred these days. The political scenery has shifted and nobody was prepared for it. A new force has come to the foreground: the antipoliticians. What has happened? What suddenly appeared to be wrong with the idea that citizens vote to be represented in gouvernement? Isn't it true that power can only be justified if it's based on consent? What happened to the principle of democracy, the social contract, whereby the gouvernement excercises it's power for the general good?
One of the first things that changed was the disappearance of the general good. Due to the influence of the system of indirect voting and the media, elections have taken on the character of baseball games. It has become a matter of victory at all costs. Victory is the result of intensive campaining, sponsoring and lobbying. The voter has become crowd and winning elections has become a matter of crowd control. The future of the country is no longer an issue, all that matters is the performance of political stars in debates and how they suck up more convincingly to the favours of the crowd. What these favours are, is explained in the media by experts. And the masses of media consumers consume, indifferently. This situation came to be redefined as the gap between the people and the politicians, which was again a brilliant move by the media, because this way they could get all the attention they wanted by describing a nonexisting emergency. The people had become masses, the politicians performers and the socalled gap is nothing but the way they react to each other.
I guess it has a lot to do with the lessons in highschool where teachers teach their children that democracy is the type of gouvernement where the people rule the country. So it's no surprise that many citizens think they have the right to control the gouvernement and if this appears to be not so easy they get very confused. Moreover all institutions deliver on the spot, so why cannot you order a tax cut like you order a new laptop on the Internet?
Nobody knows what the word 'representation' means and what it has to do with democracy. So like in the commercials you look for something to trust: a person who seems for real. Now you're ready to vote. You get bombarded with promises and predictions and you do't know what is true and what not. So you look for something different, something you can understand. You look for someone who could be you, so that it looks like you control gouvernement after all.
The politicians also get confused and many of them try to figure out what's wrong with the system (apart from those of the U.S.A. of course, because we all know that in this country the system is flawless and people there are just free and lucky). They try to be responsable, study their dossiers, balance the pros and cons carefully, hold long meetings to come to a mutual understanding and after all this they get the message that they're not common enough. At this point the antipoliticians jump in. They grasp the opportunity and create an orgy of commonness as an easy and sure way to fame, power and a regular income. So power ot the people has become power to the masses in other words power to the vulgar. This is the politics of antipolitics: the exploitation of the political field for the sake of profit.
Is this the end of politics? No, this cannot be. Why not? Antipolitics needs politics, because it lives of politics as a parasyte, it is political AIDS. The resiliance of political life cannot resign. Political life will reemerge as a phoenix.

dinsdag 23 februari 2010

Free and frivolous

Freedom of speech is a great achievement. Some would even consider it the main achievement of Western Society. The West is THE free world and the US of A is the freeist part of the West, in fact the rest of the West is history, or at least a museum of of old freaks. The Dutch, who have strong historical strings with the new world, have tried to support their Big Brother in his advocacy of free speech. And lo and behold they have a reputation, there was a time that books forbidden elsewhere in Europe were printed and distributed in the low country.
Now there have been some issues of free speech lately that require some reflexion. Some politicians and famous Dutch have started a competition in free speech. As in this degenerate times norms and values have become a faint memory, blurred by the daily tsunami of commercials with which the average human being is confronted, this contest has led to some remarkable results. And even the commercials are considered a form of free speech (unless they are about tobacco or alcohol).
The first who won the gold medal was a to capitalism converted marxist who wanted to become the drag queen of the Dutch administration. He claimed to always say what he had thought and to do what he had said. Unfortunately he was murdered only after having spoken in the media almost every minute of his waking life since his claim to fame and doing almost nothing.
The second champion was filmmaker and happy smoker Theo van Gogh. He to was sadly murdered after having called muslims goatfuckers in his weekly columns for almost a year. He did make a beautifull short movie called 'Submission', which became very important for the Maroccan selfconsciousness. Suddenly most Maroccans in Holland discovered they were very much offended and thus had something in common.
The newest star is a politician from the deep South of Holland who'se mother is from the former Dutch Indies and who bleeches his hair with peroxyde. The secret is that he is in love with himself and thinks to seduce a substantial part of the Dutch population by impersonating Batman against the aliens. He is a member of parliament and tries to shock his colleages with insults and unconventional language. He is sued for comparing the Qor'an with Hitler's dairy 'Mein Kampf'. Because of this stroke of genius he calls himself the champion of free speech.
Now what is free speech? Jezus went into the desert for fourty days and during this time he enjoyed really free speech. He could say anything that came to mind, there was nobody who had any objection, because ... there was nobody who listened.
In Holland free speech is called free utterance and that is very correct. Speech is to good a word for the kind of freedom that is at stake. Speech is not a solo game. It takes two to tango and two to speak. An utterance is just a crie de coeur and perfectly possible in the desert. Speech is directed to another person and asks a reaction.It's part of a dialogue. Now if you start a dialogue, you want to tell somebody something. If you speak an incomprehensible language or if you first make your audience deaf or otherwise not capable of understanding what you say, you're a poor speaker. If you do this on purpose you're destroying free speech. Because speach is a way to mutual understanding. Speech is in essence dialogue.
Good speech creates thourough mutual understanding. Mutual understanding enhances the quality of speech, it makes it more refined and clearer. The event of speech in a period in a community is called the discourse. Now freedom of speech depends on the quality and structure of the discourse. The better we understand each other the more we can say and the more meaningfull our speech becomes. People who try to improve the discourse, like poets, writers and philosophers are fighters for the freedom of speach. Those who on the other hand spoil the discourse by insulting, manupilating talk destroy the freedom of speech. So the socalled champions of free speech are in fact its destroyers. Wilders, Van Gogh, Fortuyn, they were all destroyers of the freedom of speech, because of their frivilous selfinterested use of language. And perhaps the most devious act was the redefinition free speech into free utterance.

vrijdag 5 februari 2010

De productie van het nieuws

De media zijn handig geworden. Het nieuws wordt routinematig gemaakt en het patroontje wordt al aardig voorspelbaar. Je pakt iets wat het wantrouwen van de massa opwekt en zoekt een malloot die een tegengestelde mening heeft en ten slotte laat je ze elkaar in de haren vliegen. Kassa! Het is verantwoorde journalistiek, want je laat twee kanten zien en geeft het publiek te denken en dat zonder dat je er zelf iets van hoeft te weten! Wat worden we toch goed opgevoed door de media. Ik erger me al maanden groen en geel aan het toontje van radiojournalist Jeroen Wielaert, die ongetwijfeld vaak schrijvers heeft horen voorlezen uit eigen werk. Hij heeft zich een toontje aangeleerd. Deze poseur is het culturele paradepaardje van de radiojournalistiek. Hij noemt zichzelf zelfs 'poète maudit' en 'razende reporter'. Wie goed luistert hoort echter de valse metaforen en overslaande cliché's. Het lijkt trouwens wel of de radiojournaals worden geregisseerd door kleuterjuffen. Om de tien minuten wordt er een zogenaamde 'promo' uitgezonden. Dat is een collage van fragmenten van vorige rapportages, waardoor je verschrikkelijk nieuwsgierig moet worden naar de volgende rapportages. Dommer kan het niet. Stel je voor dat de krant af toe tussen de artikelen door een artikel zou plaatsen bestaande uit zinsneden uit vorige kranten. Iedereen zou direct zien dat dit pure papierverspilling is, niemand zou het lezen. Als je naar de radio luistert, kun je dit echter niet overslaan en verspilt de regisseur geen papier, maar jouw kostbare tijd. Het weerbericht heet nu 'Weddernjoes', wat het niveau van het Hilversumse gekneuter laat zien. News of nieuws zijn berichten over iets dat net heeft plaatsgevonden, maar het weer is een voorspelling of forecast. Bovendien staat alles op de 'oewebsaite', want de omroepers zijn met elkaar een dagje de hei op geweest om te oefenen in de Surinaamse 'w'.
De regisseur van de radio vindt ook dat het eigentijdser moet, dus zeg maar Amerikaanser. Wie wel eens naar CNN of liever nog naar Fox News kijkt weet wat dat voorstelt: de presentator is het belangrijkste, het gepresenteerde is bijzaak. Iedereen moet dus weten wie de presentator is, het is alsof hij of zij het nieuws zelf heeft verzonnen en je moet zijn of haar naam weten. Bovendien doen de presentatoren onderling erg amicaal en noemen elkaar nadrukkelijk bij de naam, alsof zij samen de gelukkige elite vormen die door persoonlijke kwaliteiten de onwetende luisteraar moet verlichten.
Dankzij de methode van de media krijgt de massa de indruk alsof elke mening gelijkwaardig is. Voor elke uitspraak is wel iemand te vinden die het tegendeel beweert. Door dit schema komen Geert Wilders (de gebleekte Indo) en Rita Verdonk (de domme cipier) met de regelmaat van de klok als volwaardige deskundigen aan het woord, terwijl ze aantoonbaar nooit iets aan de oplossing van welk probleem dan ook hebben bijgedragen. De regisseur beslist zelf wat nieuwswaarde is, dus wat wij moeten denken en hij baseert zich op wat hij denkt dat we denken. Wat hij zelf niet begrijpt kan hij niet denken, geen wonder dat hij of zij zo'n voorkeur heeft voor arrogante idioten en dat die niet van het beeld of de luidspreker weg te slaan zijn.
De foutjes in de IPCC-rapporten vormen een laatste editie van deze potsierlijke tragedie die 'het nieuws' heet. Alle klimaatsceptici zijn inmiddels weer aan de beurt geweest. Als het nog langer duurt moeten journalisten weer het platteland af op zoek naar verborgen talent. Want dat heb je wel nodig voor kritische journalistiek. We nemen geen waarheden aan, we vragen door. Zou het niet kunnen dat de hele milieubeweging een samenzwering is van linkse krachten? Er zijn mensen die dat denken en iedereen is gelijk, alles is maar een mening. Vast, laten we de Hummer maar alvast bestellen!

De filosoof Jean Baudrillard had het goed gezien: er is geen verschil meer tussen verzinsel en feit. Het loopt allemaal door elkaar. Meneer Van Zon (op zaterdag) en Jeroen Wielaert zijn beide echte schertsfiguren, dus lach erom met een gerust hart. In de humor zit misschien wel meer waarheid dan in de ernst.